Hoge Raad, artikel 81 ro-zaken strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2025:735

Op 13 May 2025 heeft de Hoge Raad een artikel 81 ro-zaken procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23/01513, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2025:735.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/01513
Datum uitspraak:
13 May 2025
Datum publicatie:
12 May 2025

Indicatie

Onderzoek Amber. Profijtontneming, w.v.v. uit heroïnehandel. Methode van uitgebreide kasopstelling, art. 36e.3 Sr. Motivering schatting w.v.v. Heeft hof uiteengezet waarom aannemelijk is dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen?

HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 23/01465, 23/01510 P, 23/01511, 23/01593, 23/01604, 23/01614 en 23/01616 P en met 23/01582 (niet gepubliceerd; geen schriftuur ingediend; verdachte n-o).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 23/01513 P

Datum 13 mei 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 april 2023, nummer 23-003310-21, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,

hierna: de betrokkene.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft de advocaat D.J.M. Dammers bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

Overwegingen

2
Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3
Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die bij de Hoge Raad aanhangig is onder nr. 23/01511, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. In de strafzaak zal worden beoordeeld of deze overschrijding tot compensatie moet leiden. Gelet daarop volstaat de Hoge Raad in deze ontnemingszaak met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2025.