Hoge Raad, cassatie strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2023:1014

Op 11 July 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21/04285, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2023:1014.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21/04285
Datum uitspraak:
11 July 2023
Datum publicatie:
30 June 2023

Indicatie

Beklag, beslag ex art. 94 Sv op goederen (onder meer telefoons, USB-SD kaarten, laptops, buitenlands geld en camerarecorders) onder broer van klager t.z.v. verdenking van witwassen en heling. Ontvankelijkheid cassatieberoep i.v.m. teruggave van deel van voorwerpen aan broer van klager.

Rb heeft vastgesteld dat last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen is gegeven. Hieruit volgt dat, gelet op art. 134.2.a Sv, beslag al was beëindigd op moment van beslissing op klaagschrift. Dat teruggave aan beslagene en niet aan klager is gelast, doet daaraan niet af. In deze zaak is immers, nu klager niet beslagene is, niet de regeling van art. 116.3 Sv van toepassing. Daarom doet zich ook niet bijzondere geval voor waarin beklag had moeten worden opgevat als beklag over voornemen van OvJ tot teruggave aan ander dan beslagene, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. HR:1996:AD2480). Vorenstaande brengt met zich dat middel tevergeefs is voorgesteld. Nu Rb klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in beklag t.a.v. deze voorwerpen, kan HR cassatieberoep van klager in zoverre niet in behandeling nemen.

Klager n-o t.a.v. deel van inbeslaggenomen voorwerpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/04285 B

Datum 11 juli 2023

BESCHIKKING

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2021, nummer RK 21/1030, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend

door

[klager],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,

hierna: de klager.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beklag ten aanzien van de 11 USB-sticks, de 15 SD-kaarten, de laptops, de camerarecorders, de GSM Samsung, de iPhones en het buitenlandse geld en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1

Onder [betrokkene 1] – de broer van de klager – is een aantal goederen in beslag genomen. De klager heeft daarop een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend, dat onder meer strekt tot teruggave aan de klager van een GSM Samsung Galaxy, een GSM iPhone 5s, meerdere USB-SD kaarten, zes laptops, buitenlandse munten, buitenlands geld (briefpapier) en twee camerarecorders.

2.2

De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van deze voorwerpen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:

“Zoals blijkt uit het standpunt van de officier van justitie is voor de 11 USB-sticks, de 15 SD-kaarten, de laptops, de camerarecorders, de GSM Samsung, de IPhones en het buitenlandse geld reeds de opdracht gegeven om deze goederen te retourneren aan de beslagene. Met deze gegeven last tot teruggave van genoemde goederen is het beslag hierop geëindigd, ongeacht of deze goederen feitelijk zijn teruggegeven. Nu op deze goederen geen strafrechtelijk beslag meer rust, zal de rechtbank klager niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van het beklag.”

2.3

Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag ten aanzien van de hiervoor vermelde voorwerpen. Het voert daartoe aan dat de officier van justitie niet de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager heeft gelast, maar aan de beslagene.

2.4 -

Artikel 116 leden 2 en 3 Sv luidt:

“2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:

a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;

b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;

c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.

3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.”

- Artikel 134 lid 2 Sv luidt:

“Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij

a. het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven, dan wel de waarde daarvan wordt uitbetaald;

(...)”

2.5

De rechtbank heeft vastgesteld dat een last tot teruggave van de hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerpen is gegeven. Hieruit volgt dat, gelet op artikel 134 lid 2, aanhef en onder a, Sv, het beslag al was beëindigd op het moment van de beslissing op het klaagschrift. Dat – zoals in het cassatiemiddel wordt aangevoerd – de teruggave aan de beslagene en niet aan de klager is gelast, doet daaraan niet af. In deze zaak is immers, nu de klager niet de beslagene is, niet de regeling van artikel 116 lid 3 Sv van toepassing. Daarom doet zich ook niet het bijzondere geval voor waarin het beklag had moeten worden opgevat als een beklag over het voornemen van de officier van justitie tot teruggave aan een ander dan de beslagene, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. daarover HR 30 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2480).

2.6

Het vorenstaande brengt met zich dat het cassatiemiddel tevergeefs is voorgesteld. Nu de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag ten aanzien van de hiervoor vermelde voorwerpen, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager in zoverre niet in behandeling nemen.

Overwegingen

3
Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk wat betreft de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de GSM Samsung Galaxy, de GSM iPhone 5s, meerdere USB-SD kaarten, zes laptops, buitenlandse munten, buitenlands geld (briefpapier) en twee camerarecorders;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.