Hoge Raad, cassatie strafrecht overig
ECLI:NL:HR:2024:815
Op 11 June 2024 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/02193, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2024:815.
Indicatie
Medeplichtigheid aan medeplegen voorbereiding moord (art. 289 Sr) en voorbereiding van opzettelijke brandstichting en/of ontploffing teweegbrengen begaan met terroristisch oogmerk (art. 157 jo. art. 176a Sr) en deelneming aan terroristische organisatie (art. 140a.1 Sr). 1. Bewijsklacht medeplichtigheid aan medeplegen voorbereiding moord. Volgt uit bewijsvoering dat verdachte wist van veronderstelde plannen van mededader? 2. Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting op de grond dat OM doelbewust zou hebben nagelaten opsporingsbevoegden aan te (doen) wenden (door politie) om gebruik te kunnen maken van AIVD-informatie die was vergaard tegen mededader. 3. Tallon-criterium, verbod op uitlokking. 4. Bewijsklacht deelneming aan terroristische organisatie. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. organisatie en deelneming, art. 359.2 Sv. 5. Afwijzing van ttz. in hoger beroep voorwaardelijk gedane getuigenverzoeken.
HR: art. 81.1 RO onder verwijzing naar HR:2024:814 t.a.v. Tallon-criterium. Samenhang met 22/02266 en 22/02081.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02193
Datum 11 juni 2024
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022, nummer 22-002827-20, in de strafzaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
Procesverloop
1
Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
Overwegingen
2
Beoordeling van het zesde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en tien maanden.
3
Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten – wat betreft het derde cassatiemiddel mede gelet op de gronden die in rubriek 3 zijn vermeld in het vandaag uitgesproken arrest in de zaak 22/02081, ECLI:NL:HR:2024:814 – niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet verder te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en zeven maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2024.