Pro-rata-aftrek van de integratieheffing mogelijk op basis van fictieve en theoretische huuropbrengsten? Unit- of complextheorie onroerend goed
Belanghebbende heeft twee gebouwen gerealiseerd die bestaan uit een winkelruimte op de begane grond met daarboven woningen en daaronder een parkeergarage. De winkelruimte, woningen, en parkeergarage zijn juridisch gesplitst. De woningen zijn gefaseerd verhuurd. Een aantal woningen was aanvankelijk bestemd voor belaste shortstay verhuur, maar zijn uiteindelijk vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd.
Voor het Hof was in geschil of voor de berekening van de pro-rata-aftrek rekening moet worden gehouden met leegstand, en zo ja, op welke wijze en of sprake is van een eerste ingebruikneming van het gehele gebouw of dat er evenzovele eerste ingebruiknemingen zijn als er woningen zijn.
Het Hof heeft de stelling van belanghebbende verworpen dat de pro rata aftrek moet worden berekend mede op basis van fictieve en theoretische huuropbrengsten van de niet-verhuurde ruimten en dat rekening moet worden gehouden met de indirecte algemene kosten die betrekking hebben op de leegstand. Middel I, dat zich richt tegen dit oordeel, faalt volgens A-G Ettema. Het in ’s Hofs uitspraak besloten liggende oordeel dat de door belanghebbende verstrekte gegevens niet nauwkeurig genoeg zijn om het werkelijke gebruik vast te stellen, acht zij niet onbegrijpelijk.
Verder heeft het Hof geoordeeld dat de woningen voor toepassing van de integratieheffing als zelfstandige onroerende zaken aangemerkt moeten worden. Daarvoor heeft het Hof van belang geacht dat de gebouwen juridisch zijn gesplitst. Verder heeft het Hof beoordeeld of de woningen geschikt zijn voor zelfstandige bewoning. Dit is volgens het Hof het geval omdat niet gesteld of gebleken is dat de woningen niet over eigen voorzieningen beschikken die deze daarvoor geschikt maken, zoals sanitair, kookgelegenheid en verwarming. Middel II voert aan dat volgens rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot één gebouw slechts sprake kan zijn van één ingebruikneming.
Bij deze conclusie behoort een gemeenschappelijke bijlage waarin de A-G de btw-problematiek met betrekking tot deze problematiek behandelt. Zij concludeert dat Hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.