Op 18 March 2022 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van burgerlijk procesrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 22/00379, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2022:258.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00379
Zitting 18 maart 2022
[verzoeker]
(hierna: ‘[verzoeker]’)
tegen
de Stichting Trivire (hierna: ‘Trivire’)
Procesverloop
1.1
In 2014 heeft Trivire bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam een ontbindings- en ontruimingsprocedure tegen [verzoeker] aanhangig gemaakt. Bij eindvonnis van 4 augustus 2016 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen Trivire en [verzoeker] ontbonden en [verzoeker] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. (Voetnoot 1) Bij arrest van 31 maart 2020 heeft hof Den Haag het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. (Voetnoot 2) Bij arrest van 18 december 2020 heeft Uw Raad [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, omdat het cassatieberoep niet was ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, de procesinleiding niet voldeed aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv en [verzoeker] geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om deze verzuimen binnen twee weken te herstellen. (Voetnoot 3)
1.2
Begin juli 2020 heeft Trivire de ontruiming van de woning aangezegd tegen 10 september 2020. [verzoeker] heeft vervolgens een executiekortgeding tegen Trivire aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam om de ontruiming te voorkomen. Bij vonnis van 9 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [verzoeker] afgewezen. (Voetnoot 4) Bij arrest in kort geding van 7 september 2021 (het bestreden arrest) heeft het hof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. (Voetnoot 5)
1.3
Bij ‘cassatieschriftuur’ van 2 november 2021 (hierna: de ‘procesinleiding’) heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest, zonder tussenkomst van een advocaat of een andere gemachtigde. In de procesinleiding wordt ook geen advocaat bij de Hoge Raad aangewezen die [verzoeker] zal vertegenwoordigen, zoals bedoeld in art. 9j van de Advocatenwet. In de procesinleiding staat wel vermeld dat [verzoeker] op 22 oktober 2021 een negatief cassatieadvies heeft ontvangen en dat “het procesmonopolie” moet worden afgeschaft. (Voetnoot 6)
1.4
Bij brief van 5 november 2021 heeft de griffie van de Hoge Raad aan [verzoeker] bericht dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is ingediend, te weten (i) door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door (ii) een cassatieadvocaat die [verzoeker] in het geding zal vertegenwoordigen. De griffie van de Hoge Raad heeft in de brief erop gewezen dat beide verzuimen kunnen worden hersteld door binnen twee weken na binnenkomst van het beroep tot cassatie (op 2 november 2021) dezelfde procesinleiding opnieuw in te dienen, maar nu door een advocaat bij de Hoge Raad en via het webportaal van de Hoge Raad.
1.5
Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft [verzoeker] aan (de griffie van) de Hoge Raad te kennen gegeven dat hij zijn “pro se ingediende cassatieberoep niet heeft ingetrokken.” Bij email van 4 februari 2022 heeft de waarnemend griffier bij de Hoge Raad dit bevestigd door aan [verzoeker] te berichten dat hij zijn cassatieberoep doorzet zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat, dat de griffie een zaaknummer zal aanmaken en het verschuldigde griffierecht in rekening zal brengen. [verzoeker] heeft het griffierecht vervolgens voldaan.
Overwegingen
2
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Bij het beantwoorden van deze vraag is het volgende van belang.
2.2
Een cassatieberoep in een burgerlijke zaak kan alleen worden ingesteld met tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad. (Voetnoot 7) In een vorderingsprocedure, zoals deze procedure, moet het cassatieberoep op grond van art. 407 lid 1 en lid 3 Rv worden ingesteld door middel van een procesinleiding, waarin een advocaat bij de Hoge Raad wordt aangewezen die eiser(es) tot cassatie in het geding zal vertegenwoordigen. De procesinleiding moet op grond van art. 30c lid 1 in verbinding met art. 407 lid 1 Rv langs elektronische weg worden ingediend. Daarvoor is het webportaal van de Hoge Raad aangewezen. (Voetnoot 8)
2.3
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het niet in acht nemen van deze voorschriften leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van eiser(es) tot cassatie in het cassatieberoep. (Voetnoot 9) Dat is alleen anders indien de verzuimen zijn hersteld doordat dezelfde procesinleiding met inachtneming van de voorschriften opnieuw is ingediend. In dat verband hanteert de Hoge Raad een termijn van twee weken. (Voetnoot 10)
2.4
Herstel heeft in deze procedure niet plaatsgevonden (randnummer 1.5 hiervoor). [verzoeker] dient daarom op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2.5
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat “het procesmonopolie” (de verplichting om in cassatie door een advocaat bij de Hoge Raad te worden vertegenwoordigd) moet worden afgeschaft, (Voetnoot 11) geldt dat dit aan het verkeerde adres is gericht. Eventuele afschaffing is aan de wetgever, niet aan de Hoge Raad. Ik volsta hier met de opmerking dat de wetgever afschaffing niet overweegt.
2.6
Voor zover [verzoeker] ervan uitgaat dat hij recht heeft op een inhoudelijke behandeling door de Hoge Raad van de klachten in de door hemzelf zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat ingediende procesinleiding, vindt zijn standpunt geen steun in het recht. Ik verwijs hiervoor, net als A-G Wissink heeft gedaan in zijn conclusie voor het arrest van Uw Raad in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Trivire (randnummer 1.1 hiervoor), (Voetnoot 12) naar twee conclusies van de plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer. (Voetnoot 13) Aan die conclusies ontleen ik onder meer het volgende: (Voetnoot 14)
(i) gelet op de bijzondere aard van de cassatieprocedure - kort gezegd: de cassatierechter berecht niet zelf het geschil, maar beoordeelt klachten over schending van rechtsregels en/of vormfouten van de lagere rechter - accepteert het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het ‘EHRM’) dat in het nationale recht aan rechtzoekenden de eis wordt gesteld dat zij zich in cassatie laten bijstaan door een daartoe gekwalificeerde cassatieadvocaat;
(ii) het Nederlandse stelsel van verplichte procesvertegenwoordiging en gefinancierde rechtsbijstand in cassatie is in lijn met de EHRM-rechtspraak. Art. 407 lid 3 Rv schrijft voor dat cassatieberoep wordt ingesteld door tussenkomst van een cassatieadvocaat. Volgens de Hoge Raad is dit vereiste niet in strijd met art. 6 EVRM. De omstandigheid dat de rechtzoekende niet erin is geslaagd een cassatieadvocaat bereid te vinden om cassatieberoep voor hem in te stellen, rechtvaardigt volgens de Hoge Raad geen uitzondering op het vereiste van verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie;
(iii) bij de herziening van het cassatieprocesrecht is door de wetgever benadrukt dat de cassatieadvocaat mede de functie heeft om door middel van het cassatieadvies te voorkomen dat de Hoge Raad met kansloze zaken wordt overvoerd. Ook de tuchtrechter voor advocaten gaat ervan uit dat het instellen van kansloze cassatieberoepen in strijd is met de gedragsnorm voor advocaten;
(iv) de advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het aannemen en behandelen van zaken. Hij mag – en moet soms – dienst weigeren, mits op goede gronden en rekening houdend met de belangen van de cliënt, dus tijdig en zonder de cliënt onnodig op kosten te jagen; en
(v) art. 17 Grondwet (Voetnoot 15) (hierna: ‘Gw’) houdt niet in dat een wet in formele zin, zoals het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen vormvereisten zou mogen stellen aan een cassatieverzoekschrift, zoals het vereiste (in art. 407 Rv) van tussenkomst door een cassatieadvocaat. Evenmin behelst deze grondwetsbepaling een verbod van wettelijke maatregelen om kansloos te achten klachten weg te houden bij de cassatierechter dan wel deze op een vereenvoudigde wijze af te doen. Voorts staat art. 120 Gw in de weg aan een toetsing door de rechter van het bepaalde in art. 407 Rv aan art. 17 Gw.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoot
Voetnoot 1
Ktr. Rotterdam 4 augustus 2016, zaaknummer: 2753972 CV EXPL 14-949 (niet gepubliceerd).
Voetnoot 2
Hof Den Haag 31 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:483.
Voetnoot 3
HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91.
Voetnoot 4
Vzr. Rb. Rotterdam 9 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9017 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Voetnoot 5
Hof Den Haag 7 september 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1606.
Voetnoot 6
Randnummer 66. van de procesinleiding.
Voetnoot 7
Dat is een advocaat die over bijzondere kwalificaties beschikt om in civiele cassatieprocedures te mogen optreden. Zie art. 9j van de Advocatenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Voetnoot 8
De grondslag daarvoor is te vinden in art. 30f Rv in verbinding met art. 2 van het Besluit elektronisch procederen (Stb. 2020/410). In art. 2.2.1 van het Procesreglement van de Hoge Raad (Stcrt. 2021/50896) is bepaald dat een procesdeelnemer die ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen daartoe gebruikmaakt van het webportaal van de Hoge Raad.
Voetnoot 9
Zie onder meer – in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Trivire (randnummer 1.1 hiervoor) – HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91 en meer recent HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:257 en HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125, RvdW 2022/198. Voor wat betreft het voorschrift van art. 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt de sanctie van niet-ontvankelijkheid uit art. 30c lid 6, tweede volzin, Rv.
Voetnoot 10
Zie de rechtspraak die in de voorgaande voetnoot is vermeld. Voor wat betreft het voorschrift van art. 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt uit art. 30c lid 6 Rv dat de rechter de gelegenheid moet geven het verzuim te herstellen binnen een door hem of haar te bepalen termijn.
Voetnoot 11
Randnummer 66. van de procesinleiding.
Voetnoot 12
Randnummer 2.2. van de conclusie van A-G Wissink (ECLI:NL:PHR:2020:1038) voor HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2090, RvdW 2021/91.
Voetnoot 13
Randnummers 2.2 tot en met 2.10 van de conclusie van plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2018:754) voor HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1786, RvdW 2018/1042 en randnummer 2.2 van de conclusie van plaatsvervangend Procureur-Generaal Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:310) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:800, RvdW 2020/591.
Voetnoot 14
Ik heb in deze opsomming de bronverwijzingen weggelaten, die wél in de hiervoor genoemde conclusies zijn vermeld.
Voetnoot 15
Art. 17 Gw bepaalt: “Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.”