Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig
ECLI:NL:PHR:2025:320
Op 18 March 2025 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23/01124, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2025:320.
Indicatie
Conclusie AG. Art. 437.2 Sv. Geen cassatiemiddel in de zin van de wet. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01124
Zitting 18 maart 2025
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1.1
De verdachte is bij arrest van 17 maart 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (21-000177-22) wegens “zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het hof heeft daarnaast de onttrekking aan het verkeer bevolen van vier (prik)halsbanden en vier losse schakels voor prikbanden.
1.2
Namens de verdachte heeft F.J.M. Kobossen, advocaat in Twello, een schriftuur ingediend.
2
De ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De schriftuur bevat één voorgesteld cassatiemiddel, dat luidt:
“Het recht is geschonden en/of de naleving van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften is verzuimd, doordat het arrest geheel en zonder enige motivering voorbijgaat aan de werkelijkheid , de datering van beelden, enkele cruciale onderdelen van het politierapport, de feitelijke situatie en de wijze waarop [verdachte] , die op juiste gronden meent " part noch deel" aan de feitelijke situaties te hebben, zijn verweer ter zitting heeft laten voorleggen aan het hof, waarbij tevens fundamentele rechten van [verdachte] zijn geschonden”.
2.2
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen als in de wet bedoeld. Volgens vaste rechtspraak kan als cassatiemiddel alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. (Voetnoot 1)
2.3
Het voorgestelde cassatiemiddel, ook bezien in samenhang met de toelichting daarop en de overgelegde producties, voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.
2.4
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet voldaan aan art. 437 lid 2 Sv. Daarom kan de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen. (Voetnoot 2)
Beslissing
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoot
Voetnoot 1
Zie o.a. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41, r.o. 2.1 en HR 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:268, r.o. 2.1.
Voetnoot 2
Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat de schriftuur een klacht over de bewijsvoering bevat die als een cassatiemiddel moet worden aangemerkt, dan ligt niet voor de hand de zaak af te doen op de voet van art. 81 lid 1 RO. De verdachte is in eerste aanleg immers vrijgesproken (vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, NJ 2023/106 m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.5). Overigens meen ik dat de bewezenverklaring toereikend is gemotiveerd (vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Frielink van 21 januari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:84, voetnoot 6).