5.3
Voor de bewijsmiddelen verwijs ik kortheidshalve naar de aanvulling op het arrest. Dat arrest houdt, voor zover van belang, de volgende bewijsoverwegingen in:
“Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder het aangetroffen dactyloscopisch spoor in de Opel Corsa, de inhoud van de Ennetcom-berichten en de verklaring van de getuige
[betrokkene 5]
– volgt dat
[slachtoffer]
het beoogde en op 3 april 2016 daadwerkelijk beschoten doelwit was.
Over de rol die
[verdachte]
en zijn medeverdachten daarbij hebben gespeeld kan aan de hand van de Ennetcom-berichten het volgende worden vastgesteld.
Op 19 mei 2015 en 17 december 2015 wordt door
[betrokkene 6]
informatie over
[slachtoffer]
opgeslagen.
[verdachte]
ziet op 27 maart 2016
[slachtoffer]
op de snelweg rijden en geeft diens kenteken – zij het met verschrijving van één letter – door aan
[betrokkene 6]
. Blijkbaar is
[verdachte]
dus op de hoogte van het feit dat
[betrokkene 6]
belangstelling heeft voor (informatie over)
[slachtoffer]
. De volgende dag stuurt
[betrokkene 6]
aan
[betrokkene 5]
het bericht dat ‘we een actie hebben’.
[betrokkene 6]
vraagt aan
[betrokkene 5]
of hij die duizend nog heeft en vraagt hem om deze aan
[betrokkene 7]
en
[verdachte]
te geven. Een paar uur later bericht
[betrokkene 5]
aan
[betrokkene 6]
dat hij bezig is met een auto.
[betrokkene 6]
geeft aan ‘die hitler moet!!! Ik zoek hem al jaren’.
Uit het bericht van
[betrokkene 8]
aan
[betrokkene 5]
van 30 maart 2016 volgt dat
[betrokkene 7]
vanaf 08:30 uur tot 14:00 uur bezig is geweest met ‘timeren bij die flikker voor de deur’.
[betrokkene 7]
heeft
[slachtoffer]
met andere woorden in de gaten gehouden.
[betrokkene 5]
heeft in de nacht van 31 maart 2016 op 1 april 2016 contact met
[betrokkene 6]
over het plaatsen van een zender onder de auto van
[slachtoffer]
. De zender mag er van
[betrokkene 6]
niet te lang onder blijven zitten omdat hij bang is dat
[slachtoffer]
deze anders ontdekt.
Op 1 april 2016 bericht
[betrokkene 5]
aan
[betrokkene 6]
dat ze
[slachtoffer]
hebben gezien; hij reed in een oude Mercedes. Uit de berichtgeving op 2 april 2016 volgt dat de zender onder de Mercedes is bevestigd en dat
[slachtoffer]
die avond zal worden ‘geveegd’ (straattaal voor: kapot gemaakt).
[betrokkene 6]
benadrukt dat de zender er dan wel af moet zijn omdat er geen sporen achtergelaten mogen worden.
Uit de berichten aan het begin van de avond van 2 april 2016 volgt dat
[betrokkene 7]
en
[verdachte]
[slachtoffer]
samen in de gaten aan het houden zijn. Dat doen ze om er zeker van te zijn dat het geobserveerde doelwit inderdaad
[slachtoffer]
is, want
[verdachte]
heeft met
[slachtoffer]
vastgezeten. Later die avond bericht
[betrokkene 6]
opnieuw dat hij wil dat de zender eraf wordt gehaald voordat er wordt overgegaan tot actie.
[betrokkene 5]
bericht aan
[betrokkene 6]
dat ze net de vluchtroute hebben gecheckt;
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
houden
[slachtoffer]
in de gaten en halen de zender er af;
[betrokkene 5]
zal
[slachtoffer]
samen met
[verdachte]
gaan ‘geven’ (het hof begrijpt: beschieten).
Op 3 april 2016 worden er diverse berichten gestuurd over het volgen van
[slachtoffer]
. Uit de berichten volgt dat
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
bij elkaar zijn en dat zij gaan proberen om de zender van de auto te halen. Dit lukt aanvankelijk niet, maar op een gegeven moment bericht
[betrokkene 8]
aan
[betrokkene 6]
dat het gelukt is de zender te verwijderen. Uit de berichtenwisseling die daarop volgt blijkt dat
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
nog steeds samen zijn.
[betrokkene 8]
bericht aan
[betrokkene 6]
dat hij op de wacht staat.
[betrokkene 8]
mailt hun als ‘hij’ er staat.
[betrokkene 8]
zal het dus melden wanneer
[slachtoffer]
er is. Om 22:37 uur bericht
[betrokkene 8]
aan
[betrokkene 7]
dat
[slachtoffer]
met een ander naar de auto liep en dat hij niet te missen is.
[betrokkene 7]
stuurt even daarna aan
[betrokkene 8]
‘kom op de weg bro’.
Rond 22:40 uur vindt de aanslag plaats.
[betrokkene 5]
bericht enkele minuten later via de PGP-telefoon van
[verdachte]
aan
[betrokkene 6]
dat ze ‘die man’ te pakken hebben gehad; hij heeft hem ‘drie stuks gegeven’, maar het wapen weigerde vervolgens. Hij heeft drie maal op zijn auto gemikt maar het wapen deed het niet. Hij heeft de man sowieso ‘één voor zijn neus gegeven’ en tijdens de achtervolging nog drie.
[betrokkene 5]
bericht dat
[verdachte]
en hijzelf
[slachtoffer]
herkenden.
[slachtoffer]
was met nog een ander;
[betrokkene 5]
zou ook hem hebben ‘gegeven’ (het hof begrijpt: beschoten) als het wapen had gewerkt.
[verdachte]
was een soldaat, want toen
[slachtoffer]
wegreed, reed
[verdachte]
achter hem aan.
Na de aanslag wordt de scooter geparkeerd en rijden
[verdachte]
en
[betrokkene 5]
in de auto naar Rotterdam.
[betrokkene 7]
heeft drie schoten gehoord. Hij rent naar
[betrokkene 8]
in de auto toe en samen rijden ze weg.
[betrokkene 6]
bericht aan
[verdachte]
,
[betrokkene 5]
en
[betrokkene 8]
dat hij, ondanks dat de liquidatie is mislukt, hun toch wil betalen voor de actie.
[betrokkene 6]
vraagt aan
[betrokkene 8]
om dat ook tegen
[betrokkene 7]
te zeggen.
Ook is er op 4 april 2016 nog contact over het wegmaken van de scooter.
[betrokkene 7]
stelt voor de scooter te verbranden.
[betrokkene 6]
is bang dat als er te lang mee wordt gewacht, de scooter dan gevonden wordt. Uiteindelijk heeft
[betrokkene 8]
de scooter en het wapen in het water gegooid.
Uit het voorgaande volgt dat
[betrokkene 6]
de opdrachtgever van de beoogde liquidatie van
[slachtoffer]
was.
[verdachte]
en zijn medeverdachten hebben de feitelijke uitvoering van de aanslag voor hun rekening genomen, na deze gedurende enkele dagen zorgvuldig te hebben voorbereid.
[verdachte]
heeft
[slachtoffer]
, daags voor de aanslag, samen met
[betrokkene 7]
in de gaten gehouden. Vlak voor de aanslag is het peilbaken dat onder de auto van
[slachtoffer]
was geplaatst verwijderd door
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
.
[betrokkene 5]
heeft vervolgens als schutter opgetreden in samenwerking met
[verdachte]
, die de scooter bestuurde waarop
[betrokkene 5]
zat en vanaf welke hij – achter
[slachtoffer]
aan rijdend – schoot. Na de mislukte aanslag hebben
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
met
[betrokkene 6]
overleg gehad over het wegmaken van het wapen en de scooter.
[betrokkene 6]
wilde de uitvoerders een beloning betalen. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen
[betrokkene 6]
(de opdrachtgever van de moord) enerzijds en
[verdachte]
,
[betrokkene 7]
,
[betrokkene 5]
en
[betrokkene 8]
anderzijds.
[verdachte]
en zijn medeverdachten hadden ieder een eigen taak bij de uitvoering:
[betrokkene 5]
(als schutter) en
[verdachte]
(als bestuurder van de scooter) tijdens het beschieten van
[slachtoffer]
en de onbekend gebleven persoon;
[betrokkene 7]
en
[betrokkene 8]
hadden als taak het lokaliseren van
[slachtoffer]
en het verwijderen van het peilbaken om de aanslag te kunnen uitvoeren.
[verdachte]
heeft zich aldus samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord op
[slachtoffer]
en de onbekend gebleven persoon. Dat sprake is van voorbedachte raad volgt uit de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt immers dat sprake is geweest van een langdurige en zorgvuldige voorbereiding, waarbij ieder een eigen taak had en die uiteindelijk heeft geleid tot het schieten op
[slachtoffer]
en de onbekende persoon met een automatisch vuurwapen. Ten aanzien van die onbekend gebleven persoon geldt dat uit de door
[betrokkene 6]
opgeslagen notities blijkt dat bekend was dat
[slachtoffer]
een bodyguard dan wel lijfwacht had. Voorafgaand aan de poging heeft
[betrokkene 8]
gezien dat
[slachtoffer]
samen met iemand anders was en heeft hij dit aan
[betrokkene 7]
doorgegeven.
[verdachte]
heeft ter plaatse gezien dat
[slachtoffer]
met een ander was. Naar het oordeel van het hof heeft het plan aldus mede omvat om de mogelijke lijfwacht van
[slachtoffer]
en de bij de uitvoering ook daadwerkelijk aanwezig gebleken onbekende persoon van het leven te beroven, wat door
[betrokkene 5]
ook in zijn bericht aan
[betrokkene 6]
is bevestigd. Ook het medeplegen van poging moord ten aanzien van de onbekend gebleven persoon kan dus worden bewezen.”
5.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2022 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en bij genoemd proces-verbaal gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang, het volgende in:
“Bewijs - Getuigen
(…)
[betrokkene 5]
is in eerste aanleg als de schutter veroordeeld voor dit feit en is niet in hoger beroep gegaan, weshalve de verdediging het geboden achtte hem (nu hij van zijn verschoningsrecht geen gebruik meer kon maken) nogmaals als getuige te horen. Bij dat verhoor heeft hij op de vragen van de verdediging antwoord gegeven.
135. Uit zijn verhoor, waaraan de verdediging geloofwaardigheid en betrouwbaarheid toekent omdat hij gezien zijn veroordeling geen reden heeft om (een gevangenisstraf voor meineed riskerende) de waarheid niet te zeggen.
136. De van belang zijnde citaten uit zijn verhoor:
'Ik ken de verdachte
[verdachte]
via via. Ik heb hem wel eens op straat gezien.'
'Het is niet juist dat de verdachte
[verdachte]
achterop de scooter zat, vanaf welke scooter volgens het OM op
[slachtoffer]
is geschoten; ikzelf zat namelijk achterop de scooter.'
'Niemand die in deze zittingszaal aanwezig is
[verdediging: [verdachte]
was aanwezig, zie pv], is de bestuurder van de scooter geweest'
'Freaks' is niet de bestuurder van de scooter geweest.'
(…)
152. Pas nadat er zou zijn geschoten komt het
[account]
account in de lucht. De gebruiker is dan
[betrokkene 5]
, hij heeft over de bijdrage die hij in deze berichtenwisseling bespreekt een verklaring afgelegd. Ik verwijs daarnaar, ik haalde die verklaring hiervoor ook al aan. Hij verklaart impliciet dat
[verdachte]
niet de berijder van de scooter is geweest. Als u die verklaring - ook tegen de achtergrond van al het andere dat over de Ennetcomgegevens is gezegd - volgt, dient u tot integrale vrijspraak te komen.”
5.5
De verklaring van
[betrokkene 5]
waarnaar onder 5.4 wordt verwezen is door hem afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2021. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De verdachten, ter terechtzitting verschenen, antwoorden op de vragen van de voorzitter te zijn:
(…)
[verdachte]
,
geboren op
[geboortedatum]
1994 te
[geboorteplaats]
,
thans gedetineerd in dé Penitentiaire Inrichting
[plaats]
De voorzitter deelt mede dat het hof thans zal overgaan tot horen van de verschenen getuige
[betrokkene 5]
in de zaken van de verdachten
[betrokkene 7]
en
[verdachte]
met betrekking tot het onderzoek IJshamer.
De voorzitter stelt vast dat als getuige ter terechtzitting is verschenen: Mohamed
[betrokkene 5]
.
(…)
De voorzitter deelt het volgende mede.
Aan de getuige
[betrokkene 5]
komt haar het oordeel van het hof geen algeheel verschoningsrecht toe; in beginsel is hij verplicht vragen te beantwoorden nu hij onherroepelijk is veroordeeld in het onderzoek IJshamer. Deze verplichting geldt niet (onverkort) voor daarvan losstaande zaken die tot een vervolging kunnen leiden, zodat van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of de getuige zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen. De voorzitter deelt mede dat per vraag zal/dienen te worden bezien of het verschoningsrecht ingevolge artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering door de getuige kan worden ingeroepen.
De voorzitter wijst de getuige vervolgens op zijn recht zich te verschonen van het beantwoorden van hem gestelde vragen, indien hij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
(…)
Op vragen van de raadsman van de verdachte
[verdachte]
:
Ik ken de verdachte
[verdachte]
via via. Ik heb hem wel eens op straat gezien.
Het is niet juist dat de verdachte
[verdachte]
achterop de scooter zat, vanaf welke scooter volgens het Openbaar Ministerie op
[slachtoffer]
is geschoten; ikzelf zat namelijk achterop de scooter.
Op vragen van de advocaat-generaal mr. Kruimel:
Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag wie de bestuurder van de scooter is geweest. Niemand die in deze zittingszaal aanwezig is, is de bestuurder van de scooter geweest.
‘Freaks’ is niet de bestuurder van de scooter geweest.
Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht op de vraag of ik ‘Freaks’ ken.
Ik zat achterop de scooter en ben van de scooter afgesprongen. Iemand anders was de bestuurder van de scooter; ik zeg niet wie. Ik wil daarover alleen kwijt dat niemand die in deze zittingszaal aanwezig is, de bestuurder is geweest van de scooter.”