Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres heeft op 24 februari 2020 een aanvraag gedaan voor het realiseren van vier (extra) parkeerplaatsen op de groenstrook bij de locatie [adres C] te [plaats B] . Op die locatie is het restaurant [plaats B] gevestigd.
2. De ontwerp-omgevingsvergunning is op 13 mei 2020 ter inzage gelegd. Daarop is door de derde-partijen een zienswijze ingediend.
3. In haar besluit van 30 oktober 2020 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd omdat er sprake is van het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat speelt er in deze zaak?
7. Op 1 april 2019 is aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een restaurant, [plaats B] . Daarbij is opgenomen dat aan de geldende parkeernormen moet worden voldaan, in dit geval 29 parkeerplaatsen. In de situatietekening bij de aanvraag omgevingsvergunning staan zes parkeerplaatsen geprojecteerd in de groenstrook.
8. Eiseres heeft op 24 februari 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor vier extra parkeerplaatsen in de groenstrook, zodat het in totaal tien parkeerplaatsen zijn. Bij de beoordeling van die omgevingsvergunning is het college ervan uitgegaan dat in de omgevingsvergunning van 1 april 2019 al zes parkeerplaatsen impliciet zijn vergund. De derde-partijen hebben in hun zienswijze betoogd dat, dat niet het geval is.
9. De bezwaarschriftencommissie is bij de behandeling van een handhavingsverzoek van de derde-partijen (zie de zaken 20/6552 en 20/6558, waarin ook vandaag uitspraak is gedaan) tot de conclusie gekomen dat bij de omgevingsvergunning van 1 april 2019 geen impliciete vergunning is verleend voor de zes parkeerplaatsen in de groenstrook. Het college heeft dit advies overgenomen en heeft daarom op 30 oktober 2020 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres om het in strijd met het bestemmingsplan laten parkeren in de groenstrook op te heffen en om het niet voldoen aan het bestemmingsplan Parkeernormen te beëindigen.
10. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de vier parkeerplaatsen geweigerd omdat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan De Driehoek 2016 (de Driehoek) en het bestemmingsplan Parkeernormen.
11. Voor het perceel gelden het bestemmingsplan de Driehoek en het bestemmingsplan Parkeernormen. De gronden waar de parkeerplaatsen voor zijn aangevraagd hebben de bestemming: ‘Groen’.
Kan het college afwijken van de ontwerp-omgevingsvergunning?
12. In de ontwerp-omgevingsvergunning die op 13 mei 2020 ter inzage is gelegd wilde het college de omgevingsvergunning wel toewijzen. Eiseres betoogd dat niet valt in te zien waarom het college alsnog de omgevingsvergunning heeft geweigerd.
12.1.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een bestuursorgaan tot het standpunt kan komen dat een besluit moet worden genomen dat afwijkt van het ontwerpbesluit. De bepalingen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplichten het bestuursorgaan niet om in dat geval een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te nemen, voordat zij een definitief besluit neemt. (Voetnoot 1) Het college mocht afwijken van de ontwerp-omgevingsvergunning omdat zij door het advies van de commissie van 1 september 2020 en de beslissing op bezwaar over het handhavingsverzoek tot het oordeel is gekomen dat er geen impliciete vergunning is verleend. Omdat het college bij de ontwerp-omgevingsvergunning ervan uitging dat er al zes parkeerplaatsen waren vergund en dat vier extra geen noemenswaardige toename van de aantasting van de groenstrook zou geven, was er nu sprake van een andere situatie die het college terecht bij de beslissing heeft betrokken.
12.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er een impliciete vergunning?
13. Eiseres stelt dat er bij de omgevingsvergunning van 1 april 2019 een impliciete vrijstelling is verleend voor het parkeren in de groenstrook omdat bij de aanvraag die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning duidelijk is aangegeven op de situatie-terreininrichting dat de 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de groenstrook.
13.1.
De rechtbank overweegt dat deze vragen ook voorliggen in de procedures met de kenmerken 20/6552 en 20/6558 ten aanzien van de last onder dwangsom. In die zaken heeft de rechtbank in de uitspraak van vandaag bepaald, dat er geen sprake is van een impliciete vergunning. De rechtbank zal daar ook in deze zaak van uitgaan, en verwijst voor de motivering naar de hiervoor genoemde zaken. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
In strijd met goede ruimtelijke ordening?
14. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom afwijken van het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk is. In de ontwerp-omgevingsvergunning heeft het college namelijk opgenomen dat afwijking wel wenselijk was. In het bestreden besluit staat alleen maar dat afwijking niet wenselijk is omdat het leidt tot een parkeerprobleem.
14.1.
Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. (Voetnoot 2)
14.2.
Het college heeft aangegeven dat afwijken van het bestemmingsplan niet wenselijk is. Het gaat om een groenbestemming en dat is niet bedoeld voor parkeren voor de horeca. Het college wil voorkomen dat de groenbestemming wordt verkleurd door de horeca. Daarnaast zal het parkeren in de groenstrook leiden tot parkeerproblemen omdat er niet genoeg ruimte is om te voldoen aan het juiste formaat volgens de Nota parkeernormen. Dat kan weer leiden tot aantasting van de goede ruimtelijke ordening.
14.3.
Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid tot het besluit kunnen komen. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van het college om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college het belang van het restaurant om voldoende parkeerplaatsen te hebben en het belang van een goede ruimtelijke ordening tegen elkaar afgewogen. Dat het college het onwenselijk acht dat bij toewijzing van de omgevingsvergunning zal worden geparkeerd in de groenstrook met de bestemming Groen, waarbij de parkeerplaatsen ook niet van het juiste formaat zijn is voldoende om de omgevingsvergunning te weigeren.
14.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de CROW-richtlijnen van toepassing?
15. In het besluit heeft het college opgenomen dat op grond van de CROW-richtlijnen de weg om in te draaien in de haaksparkeerplaatsen minimaal zes meter breed moet zijn.
Eiseres voert aan dat het college de afwijzing niet op deze richtlijn had mogen baseren omdat het gaat om toetsing aan de bestemmingsplanregels. De CROW-richtlijnen maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.
15.1.
De rechtbank overweegt dat het toetsingskader in dit geval het bestemmingsplan Parkeernormen is. Uit artikel 3.1 van dit bestemmingsplan blijkt dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, zoals opgenomen in de bijlage bij het bestemmingsplan. De bijlage van het bestemmingsplan is de Nota parkeernormen. Daaruit blijkt, in artikel 3.5, dat een parkeerplaats voor haaksparkeren ten minste 2.50 meter breed en 5.00 meter lang moet zijn. In het besluit heeft het college opgenomen dat de parkeerplaatsen niet aan de afmetingen volgens het bestemmingsplan Parkeernormen en de CROW-richtlijnen voldoen. Uit het besluit blijkt ook dat de aanvraag is getoetst aan de Nota parkeernormen en dat het niet voldoet aan de daarin genoemde afmetingen. Uit het besluit blijkt niet dat de toetsing aan de CROW-richtlijnen een zelfstandige weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning is.
15.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;
(…)
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan Parkeernormen
Artikel 3.1 Parkeernormen
3.1.1
Parkeernorm
Bij het gebruiken en / of bebouwen van gronden dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in bijlage 1. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
Bestemmingsplan de Driehoek 2016
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
de versterking en bescherming van groene waarden;
in- en uitritten ten behoeve van naastgelegen percelen;
ter plaatse van de functieaanduiding "houtsingel": uitsluitend voor de aanleg en instandhouding van een houtsingel die voldoet aan de eisen uit de beeldkwaliteitsparagraaf De Driehoek die is opgenomen als bijlage 2 van de regels;
ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad": voor een fietspad met een maximale breedte van 8 meter inclusief berm, die uitsluitend voor fietsers en gemotoriseerd bestemmingsverkeer de Oude Nijkerkerweg met de Fokko Kortlanglaan verbindt.
met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, andere voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
7.2
Bouwregels
Artikel 7.2.1 Algemeen
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 7.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' de hoogte van geluidwerende voorzieningen maximaal 5 m mag bedragen.