De vraag of de vrouw terecht klaagt over de wijze waarop de rechtbank de draagplicht ten aanzien van de schulden van de man aan zijn familie en de Belastingdienst heeft vastgesteld, vergt een beoordeling van haar grieven, waarop in dit schorsingsincident niet vooruitgelopen kan worden.
Uit de als productie 1 door de man overgelegde email maakt het hof op dat de man stelt dat hij door het afbetalen van de leningen aan zijn familie en de schuld bij de Belastingdienst een regresvordering heeft op de vrouw van in totaal € 7.531,-. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in een noodtoestand komt te verkeren indien de bestreden beschikking door de man ten uitvoer wordt gelegd en zij een bedrag van € 7.531,- aan de man dient te betalen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw naar eigen zeggen op 22 januari 2021 de helft van de overwaarde van de echtelijke woning van € 83.000,- heeft ontvangen. Bovendien had zij op de peildatum, te weten 21 februari 2022, nog steeds een bedrag van € 74.957,- op haar bankrekening staan.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het belang van de vrouw bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging daarvan. Een afwijking van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn, is in dit geval niet gerechtvaardigd. Het hof zal het schorsingsverzoek van de vrouw ten aanzien van de draagplicht van de schulden daarom afwijzen.